Verschil in Strooiselafbraak tussen natuurvriendelijke en conventionele slootkanten


Nederlandstalige samenvatting van het artikel: Altered litter quality drives changes in litter decomposition following implementation of a regenerative measure in Dutch peat meadows
Bethe, S. E., Weedon, J. T., Marinissen, J., Berg, M. P. & Hefting, M. M., Apr 2025, In: Journal of Environmental Management. 378, p. 1-12 12 p., 124725.

Letterlijke vertaling: Veranderde strooiselkwaliteit leidt tot veranderingen in afbraak dood plantenmateriaal na het aanleggen van natuurvriendelijke slootkanten in Nederlandse veenweiden.

Veengebieden in grote delen van NW-Europa zijn in slechte staat door nadelig effecten van conventionele veehouderij. De lage grondwaterstand, vele meststoffen en hoge maaifrequentie leidt tot verhoogde uitstoot van het broeikasgas CO2 en een overschot aan meststoffen in bodem en water, met als eindresultaat een lage biodiversiteit. De aanleg van natuurvriendelijke slootkanten (NVOs) om de percelen heen zou een deel van deze negatieve effecten kunnen verminderen. Bij de aanleg van een NVO wordt een vlakke helling gecreëerd van het perceel naar het slootoppervlak, waar geen mest op mag worden uitgereden. Het resultaat is een verlaagde bodemvruchtbaarheid, een hogere waterstand en herstel van biodiversiteit, met name van planten, wat een effect kan hebben op de afbraak van organisch materiaal. 

In deze studie onderzochten wij het effect van slootkant-type (conventioneel vs. NVO) op de afbraak en opslag van afgestorven plantenmateriaal (strooisel). Dit is gedaan met de zogenaamde Theezakjes-methode: nylon zakjes gevuld met thee (gestandaardiseerd ‘strooisel’) of met langs de sloot verzameld plantenmateriaal (lokaal strooisel). Deze zakjes, met een bekend gewicht, worden in de slootkant ingegraven en na verloop van tijd weer opgehaald, waarna de afname in het gewicht van het strooisel wordt gemeten. Ook zijn de effecten van NVO-aanleg op het aantal plantensoorten onderzocht, is de kwaliteit van het strooisel gemeten (bij hoge kwaliteit verdwijnt meer strooisel) en zijn bodemeigenschappen opgenomen. Alle metingen zijn uitgevoerd langs een lijn die liep van de slootkant tot in het perceel (op 40 cm, 80 cm, 360 cm en 640 cm vanaf de sloot). De studie vond plaats in de Vereenigde Binnenpolder, nabij Spaarnwoude in Noord-Holland. 

De afbraaksnelheid van thee werd niet beïnvloed door het slootkant-type. De opslag van overgebleven thee in de bodem was wel verschillend: 43% (40 cm van de slootkant) en 35% (80 cm van de slootkant) lager in NVOs. Lokaal bladstrooisel uit NVO-slootkanten (voornamelijk riet) werd 75% langzamer afgebroken dan bladstrooisel uit conventionele slootkanten (voornamelijk Engels raaigras). Er was geen effect van slootkant-type op de afbraak van wortelstrooisel. We vonden dat NVOs hoger zijn in het gehalte aan organisch stof, koolstof en stikstof, en de bodem is er duidelijk vochtiger en minder compact (lage bodemdichtheid en makkelijk doordringbaar). Deze bodemomstandigheden waren gecorreleerd aan een lagere afbraaksnelheid van thee. De verlaagde afbraak van lokaal strooisel en verhoogde opslag van koolstof in NVO-bodems wordt vooral veroorzaakt door de lage bladstrooiselkwaliteit van riet.  

Wat leren we uit het onderzoek: inspanningen om de uitstoot van koolstof te verminderen zouden zich moeten richten op het verminderen van strooiselafbraak, door de groeiomstandigheden van plantensoorten met een lagere kwaliteit te stimuleren.